
Jurisprudentie
BB0736
Datum uitspraak2007-07-31
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4640 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4640 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep i.v.m. termijnoverschrijding van het beroepschrift.
Uitspraak
06/4640 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 25 juli 2006, 06/34 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen (hierna: College)
Datum uitspraak: 31 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.M.A. Lensen, advocaat te Terneuzen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van10 juli 2007, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Het College heeft op 23 juni 2005 ten aanzien van appellante een besluit genomen tot herziening (lees: intrekking) en terugvordering van algemene bijstand over de periode van 1 januari 2003 tot en met 15 december 2003.
Bij besluit van 24 november 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 23 juni 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 november 2005 niet-ontvankelijk verklaard.
In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het beroepschrift van appellante is op 6 januari 2006 ter griffie van de rechtbank ontvangen. De rechtbank heeft op goede gronden vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift in dit geval eindigde op 5 januari 2006, en niet, zoals de gemachtigde van appellante veronderstelde, op 6 januari 2006.
Namens appellante is gesteld dat het beroepschrift op maandag (lees: donderdag) 5 januari 2006 bij het kantoor van haar toenmalige gemachtigde is opgehaald door Falk Courier en op 6 januari 2006 door deze koeriersdienst bij de rechtbank is bezorgd. Volgens hem bestaat er in dit geval geen onzekerheid over de datum van de post-bezorging en is het beroepschrift binnen de beroepstermijn ter post bezorgd, althans bij Falk Courier aangeboden. Het in vaste jurisprudentie met betrekking tot artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gemaakte onderscheid tussen bezorging per gewone post en bezorging per Falk Courier is volgens deze gemachtigde in strijd met het EG-Verdrag en mededingingsrechtelijk niet aanvaardbaar.
De Raad volgt de gemachtigde van appellante niet in diens opvatting, dat vaststaat dat het beroepschrift binnen de beroepstermijn ter post is bezorgd, dan wel bij Falk Courier is aangeboden. Uit de gedingstukken is het tijdstip van aanbieding niet af te leiden. Daaruit blijkt slechts de datum waarop het beroepschrift bij de rechtbank Middelburg is ontvangen. Met dat laatste gegeven staat naar het oordeel van de Raad niet zonder meer vast dat het beroepschrift op
5 januari 2006 aan een medewerker van Falk Courier is aangeboden. De ontvangst van het beroepschrift bij de rechtbank op 6 januari 2006 sluit immers niet uit dat het pas diezelfde dag in Terneuzen ter bezorging is aangeboden.
Reeds op grond van het voorgaande moet worden gezegd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. Gelet hierop kan en zal de Raad in dit geding in het midden laten wat er zij van hetgeen de gemachtigde van appellante omtrent de gestelde strijd met het EG-Verdrag en de Mededingingswet heeft aangevoerd.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener daarvan in verzuim is geweest. In hetgeen namens appellante is aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en L.F.M. Verhey als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. Jörg.